Het volgende is zojuist gebeurd, en geen woord van gelogen. Dit is Amsterdam in 2012.
De les is afgelopen. Ik loop naar buiten, het de overkapte
gang van het Oudemanhuispoort in, en draai een sjekkie. Naast mij staan 3 jonge
mannen tegen een muur. Ze kletsen wat, ik hoor niet waarover, ik heb een
koptelefoon op. De gang is vol met mensen, die van en naar de UvA gaan. Niets aan de hand. Een van de mannen haalt
een zakje wiet uit z’n zak. Drie gozers, tegen een muurtje, aan het kletsen,
met zodirect een jointje erbij. Niets aan de hand.
Dan duiken er plots twee agenten op hun stoere fietsen op.
Ze sluiten de heren in. Identificeren! Ik kijk het even aan, draai me sjekkie
af, steek hem aan. Met handgebaren maken de drie mannen hun verontwaardiging duidelijk.
Nu ik mijn koptelefoon afzet, hoor ik wat ze zeggen. Eén van hun heeft weinig
zin zich te identificeren, eerst wil hij weten waarom. Maar hij heeft z’n ID wel
bij zich, net als de andere twee, die hem af afgegeven hebben. Die manen hun
vriend tot kalmte. Vuil kijkt één van hun de twee agenten aan.
Die vraag ‘waarom dan?’ was een vraag te veel. De agenten
roepen om versterking. Ondertussen ben ik dichterbij gaan staan. Gegevens
worden genoteerd door de dienders. Het klopt me in de keel als ik een vraag
stel. ‘Waarom vallen jullie die jongens lastig?!’ De agenten reageren niet. De
mannen biechten op: ‘We deden niets! We staan hier gewoon!’ ‘Ik geloof dat er
wel een reden is dat ze jullie om
identificatie vragen. Jullie zijn de een van de weinigen hier die niet blank
zijn. Is dat niet toevallig, agent?’ Geïrriteerd kijkt de blauwe racist mij
aan. Wat een clowns, in hun debiele jasjes, denk ik, en dan ook nog zo’n domme helm.
‘E, jij snapt het tenminste! Het is gewoon racisme! Alleen
daarom! Boks man!’ zegt de langste van de drie. Boks. Maar nu ben ik in ene ook
ingesloten. We hebben in het kleine overkapte gangetje van UvA OMHP nu 7-8
agenten om ons heen. Binnen twee minuten waren ze hier. Ondertussen is een van
de zeldzame zwarte studenten aan de UvA er bij komen staan. ‘Wat is hier aan de
hand?’
Eén van de agenten vordert me weg te gaan van de ingang van
mijn eigen universiteit. Anders ben ik aangehouden. Het gaat me allemaal wel erg
snel. Ik wens de gozers sterkte en loop weg met de andere omstander. We hebben
het er nog even over. Hij is minder verontwaardigd over het gebeuren. ‘Misschien
was het wel echt tuig, dat weet je niet’. Nee, inderdaad, maar de politie ook niet.
Die gingen puur af op hun huidskleur. En als je er nooit wat van zegt, dan
blijven ze terugkomen voor meer, vertel ik hem. Kijk naar hoe ze telkens verder
onze rechten inperken. En dat ze nu gewoon zonder reden ze om ID vragen, dat is
slechts één keer eerder voorgekomen in de Nederlandse geschiedenis: tijdens de
Duitse bezetting. ‘Misschien heb je gelijk, ik weet het niet’. Tsja. Fuck it,
zeg ik, ik ga er van door. Laters.
Lopend naar mijn fiets overdenk ik dat ik me eigenlijk had
moeten laten oppakken. Omdat ik het niet had moeten pikken. Misschien hadden de
drie brave burgers met het verdachte wietzakje dan ook in de problemen gekomen.
In tegenstelling tot dit straattuig had ik niet mijn ID op zak. Maar ik had op
zo ad rem weinig zin om wéér 6 uur in de cel te zitten. Rondjes lopen en ze
tellen omdat je weer eens niet luisterde naar oom agents wijze raad. Dat is
echt fokking saai, en dan had mn vriendin voor niets naar de stad gekomen, want
we gingen wat gezelligs doen. Kutsmeris, nu ben ik chagrijnig.
Geschreven in de UvA bieb aan de Singel, omringt door blanken.